34102 |
koeienmaag |
pens:
pɛns (P058p Stevoort)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
stelling:
stɛleŋ (P058p Stevoort)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
vlaairooster:
vlǭǝrȳstǝr (P058p Stevoort)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|
34646 |
koets |
koets:
kuts (P058p Stevoort)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (P058p Stevoort),
kŏĕts (P058p Stevoort)
|
koets [ZND 28 (1938)], [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (P058p Stevoort),
kóffie (P058p Stevoort)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
koffiedik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
kaffeeduk (P058p Stevoort)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kóókə (P058p Stevoort)
|
koken [RND]
III-2-3
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
grø̄əs (P058p Stevoort)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schop:
sxoͅp (P058p Stevoort)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|