25186 |
rijp, rijmx |
rijp:
rīēp (L296p Steyl)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
ries (L296p Steyl),
rīēs (L296p Steyl),
rijzer, rijzel. zie WNT
rīēzer (L296p Steyl)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
wagen:
wāgǝ (L296p Steyl)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels, rimpel (L296p Steyl)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
päse (L296p Steyl),
pêze (L296p Steyl)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
ringsjtêke (L296p Steyl)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
21214 |
riool |
riool:
riōēl (L296p Steyl)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L296p Steyl)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rŏchele (L296p Steyl)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|