19063 |
schuw |
schuw:
WLD
sjouw (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderie:
selderie (L296p Steyl)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
kruidnagel:
krōētnagel (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
nagelbloem:
nagelbloom (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
-
nagelbloomen (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
17752 |
sik |
sik:
siek (L296p Steyl),
sik (L296p Steyl),
Aan de kin.
siek (L296p Steyl),
Aan de onderlip.
sik (L296p Steyl),
spin:
Aan de onderlip.
spin (L296p Steyl)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L296p Steyl)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalòt (L296p Steyl),
mv -ten
sjelot (L296p Steyl),
sjarlot:
(...)
sjarlot (L296p Steyl)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
sjlaon (L296p Steyl),
sjloan (L296p Steyl),
slaon (L296p Steyl),
slaon dich om dien oere (L296p Steyl)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (L296p Steyl)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
slag:
sjlaag (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
sjläg (L296p Steyl)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
33728 |
slagboom |
poort:
poort (L296p Steyl)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|