21310 |
dief |
dief:
deef (L296p Steyl)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dinblat (L296p Steyl)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deenst (L296p Steyl)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L296p Steyl)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
dier:
deer (L296p Steyl)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bāts (L296p Steyl),
bātse (L296p Steyl),
dij:
dīj (L296p Steyl)
|
dij [SGV (1914)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || dijen [SGV (1914)]
III-1-1
|
20532 |
dik worden |
opstijven:
opstīēve (L296p Steyl)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
ich kŏm dinsdag (L296p Steyl)
|
Dinsdag [ik kom~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
31706 |
dissel |
distelboom:
destǝlbōm (L296p Steyl)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dŏbbelsjtein (L296p Steyl)
|
dobbelsteen [SGV (1914)]
III-3-2
|