20407 |
meerderjarig |
mondig:
mŭndig (L296p Steyl)
|
mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
meister (L296p Steyl)
|
meester [SGV (1914)]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (L296p Steyl)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornheg:
men noemt de heggen zo
dörenheg (L296p Steyl)
|
meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikegel:
maikĕgel (L296p Steyl),
meikegel (L296p Steyl),
meikever:
meikever (L296p Steyl),
WLD
meikaever (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
mädje (L296p Steyl)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (L296p Steyl),
mɛlk (L296p Steyl)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zęi̯ǝ (L296p Steyl)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoeltje:
mɛlkstø̜lkǝ (L296p Steyl)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zēi̯ (L296p Steyl),
zijschotel:
zēi̯sxōtǝl (L296p Steyl)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|