17766 |
navel |
navel:
navel (L296p Steyl),
naveltje:
nèvelke (L296p Steyl)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L296p Steyl)
|
neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
negenuiger (L296p Steyl)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nek:
nak (L296p Steyl),
nek (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nimme (L296p Steyl),
pakken:
pākke (L296p Steyl)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (L296p Steyl)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24215 |
nest |
bocht:
bōg (L296p Steyl),
bug (L296p Steyl)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WLD
nès (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34521 |
nestei |
bochtei:
bōgęi̯ (L296p Steyl)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L296p Steyl, ...
L296p Steyl,
L296p Steyl),
nāās (L296p Steyl)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|