e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geknotte wilg soets: sjoeëts (Stokkem), sjy(3)̄ts (Stokkem, ... ), sy(3)̄ts (Stokkem, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
geld geld: doch mōs geͅldsj həbbə om keͅnnə tə bətālə (Stokkem), geͅlš (Stokkem), mudər, bɛi wɛi mōdəXɛlžoələ (Stokkem), xaeltṣ (Stokkem), Xɛ̞lš (Stokkem), ɛij istə vādər zənə jaz ɛndə mudər "r gɛlš. dəvādərzəŋkō, də vādərzənənont (Stokkem), ps. omgespeld volgens Frings.  geͅlt (Stokkem), poen: ps. omgespeld volgens Frings.  pūn (Stokkem) geld [RND], [ZND 44 (1946)], [ZND m] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gele lupine lupinen: lǝpīnǝ (Stokkem) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelezen mis gelezen mis: gəlēzə meͅs (Stokkem) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelijkspel boef: bôf (Stokkem) Gelijk spel. III-3-2
gelofte belofte: belofte (Stokkem) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloftegeschenk ex-votoplaat: ex-vot-plaat (Stokkem) Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)] III-3-3
geloof geloof: glauf (Stokkem), ə ei:t sə gəlauf fərlu.orə (Stokkem) Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: gluive (Stokkem), gløjvə (Stokkem), gløͅjvə (Stokkem) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-3-3
geluk chance (fr.): sjaos (Stokkem), geluk: gələk (Stokkem) Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] || geluk III-1-4