e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
griesmeelpudding semoule (fr.): səmūl (Stokkem) Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3
griffel griffel: grɛffəl (Stokkem), ənə grif(əl) (Stokkem) De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
grijnzen grijnzen: grinse (Stokkem) grijnzen III-1-4
grindweg kiezelweg: Indien asse: "gruus".  kīzəlwēch (Stokkem) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx steenkatsel: ps. omgespeld volgens Frings!  stēͅi̯n katsələ (Stokkem) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groeien bijkomen: bɛigəmāk (Stokkem), groeien: grø̄i̯ǝ (Stokkem) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] I-4, III-1-1
groeizaam weer vers (weer): veers weir  vērs wēͅr (Stokkem), wassig (weer): wessig weir  weͅsex wēͅr (Stokkem) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groente legumen: leguume (Stokkem), moes: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  mōz (Stokkem) groenten [ZND 24 (1937)] III-2-3
groente, algemeen moes: moos (Stokkem), ödsje moos (Stokkem) kool (groente) I-7
groentemand groentekorf: grø̜ntǝkø̜rǝf (Stokkem), krotenmandel: krūtǝmanjǝl (Stokkem  [(30 kg bieten)]  ), legumemand: lǝgȳmǝmanj (Stokkem) Mand waarin groente bewaard of vervoerd wordt. Zie ook afb. 291. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 97; N 40, 112] II-12