23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
hagelkruus (L423p Stokkem)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelbol:
(h)agelbol
(h)àgəlboͅl (L423p Stokkem)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
ak (L423p Stokkem),
krebber:
krɛbǝr (L423p Stokkem)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
(h)ak (L423p Stokkem)
|
hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32468 |
hak- en wiedgereedschap |
hak:
ak (L423p Stokkem),
hak (L423p Stokkem),
schoffel:
šofǝl (L423p Stokkem)
|
In dit lemma zijn de verschillende werktuigen bijeengeplaatst, die gebruikt worden om de ruimte rondom de wissenstruiken onkruidvrij te houden. [N 40, 7]
II-12
|
32194 |
hakblok |
kapblok:
kapblok (L423p Stokkem),
klompenblok:
klompenblok (L423p Stokkem)
|
Houten blok of boomstronk, meestal op drie poten rustend, waarop de klompenmaker met behulp van dissel en kapbijl het stuk de ruwe vorm van een klomp geeft. [N 97, 57; Bakeman 8]
II-12
|
28863 |
haken en ogen |
haak en ogen:
uk ɛn awgǝ (L423p Stokkem),
haken en ogen:
hø̜̄k ɛn ōwgǝ (L423p Stokkem),
hø̜̄k ɛn ǫwgǝ (L423p Stokkem),
krammen:
krɛm (L423p Stokkem)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
hakken:
hakǝ (L423p Stokkem)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19692 |
hakmes |
wapen:
wōͅpə (L423p Stokkem)
|
kapmes
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (L423p Stokkem),
ɛksǝl (L423p Stokkem)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|