e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kuš, kuš, kuš (Stokkem), kyš, kyš, kyš (Stokkem) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lem, lem, lem: lęm, lęm, lęm (Stokkem) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap sjoek, sjoek: šøk, šøk (Stokkem) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen roepen: rōpə (Stokkem) roepen [ZND m] III-3-1
roeper uitroeper: ps. omgespeld volgens Frings.  ūtrōpər (Stokkem) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roeping roeping: rooping (Stokkem) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roepwoord om de klokhen te lokken brok, brok: brok, brok (Stokkem) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit met, met: męt, męt (Stokkem) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit mettetje, mettetje: mętǝkǝ, mętǝkǝ (Stokkem) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roeren roeren: reuren (Stokkem), röre (Stokkem), rørə (Stokkem) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)] III-2-3