e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolhoed: algemeen bolhoed: boͅolot (Stokkem) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bonnet bonnet (<oudfr.): bonnet (Stokkem), hoed: hood (Stokkem) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: pēͅls (Stokkem), peͅls (Stokkem) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: bunt ɛn blāuw gāuwə (Stokkem), paars en blauw slaan: pārs eͅn blauw slōn (Stokkem) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bont werk bont werk: bont werk (Stokkem) Vlechtwerk dat met verschillende soorten wissen wordt gemaakt. [N 40, 22b] II-12
bontkraag pelsen kraag: peͅlsəkrāx (Stokkem) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsen jas: peͅlsəja.s (Stokkem) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boodschappenmand glaineusje: glē̜nø̄skǝ (Stokkem), luchette: lȳšęt (Stokkem), winkelkorf: weŋkǝlkø̜rǝf (Stokkem  [(ovaal)]  ), winkelkorfje: weŋkǝlkø̜rǝfkǝ (Stokkem) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: baog (Stokkem), bohch (Stokkem), boͅ.ch (Stokkem), beugske  bōͅg (Stokkem), flitsboog: flitsbaog (Stokkem) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Handboog. || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2
boogschuttersgilde schutten (mv.): sjötte (Stokkem) Schutterij. III-3-2