20645 |
griesmeelpudding |
semoule (fr.):
səmūl (L423p Stokkem)
|
Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21495 |
griffel |
griffel:
grɛffəl (L423p Stokkem),
ənə grif(əl) (L423p Stokkem)
|
De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
18880 |
grijnzen |
grijnzen:
grinse (L423p Stokkem)
|
grijnzen
III-1-4
|
21220 |
grindweg |
kiezelweg:
Indien asse: "gruus".
kīzəlwēch (L423p Stokkem)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
steenkatsel:
ps. omgespeld volgens Frings!
stēͅi̯n katsələ (L423p Stokkem)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17541 |
groeien |
bijkomen:
bɛigəmāk (L423p Stokkem),
groeien:
grø̄i̯ǝ (L423p Stokkem)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)]
I-4, III-1-1
|
25246 |
groeizaam weer |
vers (weer):
veers weir
vērs wēͅr (L423p Stokkem),
wassig (weer):
wessig weir
weͅsex wēͅr (L423p Stokkem)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20778 |
groente |
legumen:
leguume (L423p Stokkem),
moes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
mōz (L423p Stokkem)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
moes:
moos (L423p Stokkem),
ödsje moos (L423p Stokkem)
|
kool (groente)
I-7
|
32559 |
groentemand |
groentekorf:
grø̜ntǝkø̜rǝf (L423p Stokkem),
krotenmandel:
krūtǝmanjǝl (L423p Stokkem
[(30 kg bieten)]
),
legumemand:
lǝgȳmǝmanj (L423p Stokkem)
|
Mand waarin groente bewaard of vervoerd wordt. Zie ook afb. 291. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 97; N 40, 112]
II-12
|