32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
hooihoop:
ø̜̄i̯ø̜̄u̯p (L423p Stokkem)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
22673 |
hoorn |
hoorn:
hoorn (L423p Stokkem)
|
Hoorn. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hārn (L423p Stokkem),
horing:
hø̄reŋ (L423p Stokkem)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
sluitbalk:
šlūt˱balǝk (L423p Stokkem)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
øͅrlūəžə (L423p Stokkem)
|
horloge [ZND m]
III-1-3
|
20112 |
hortensia |
hortensia:
ortenzia (L423p Stokkem)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
17812 |
houden |
houden:
houden (L423p Stokkem)
|
houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne hebben:
ə(r) ɛtsə vadər ɛn zə mudər fɛ̄l, əzy zə noŋk ɛ zən tānt, də mɛistər ɛn zənə nōͅbər, (L423p Stokkem),
gaarne zien:
gêêr zien (L423p Stokkem)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Liefhebben. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
beestenmaster:
bīstǝmastǝr (L423p Stokkem),
kalvermaster:
kawvǝrmastǝr (L423p Stokkem)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
gaffel:
gafǝl (L423p Stokkem),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L423p Stokkem)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|