19350 |
knorrepot |
grauwelaar:
grauwelaer (L423p Stokkem),
grommelaar:
wa:d ənə groməlɛ:r (L423p Stokkem),
ənə groməlɛ:r (L423p Stokkem)
|
grommelaar || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
kløpəl (L423p Stokkem),
Algemeen
kləpəl (L423p Stokkem),
Meestal.
klöppel (L423p Stokkem),
remmel:
Meer een korte, dikke stok om te .
rɛməl (L423p Stokkem)
|
hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kȳi̯ (L423p Stokkem),
kø̄i̯ (L423p Stokkem),
kō (L423p Stokkem)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede vaars:
twidǝ vē̜i̯rs (L423p Stokkem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
bochel:
bøxǝl (L423p Stokkem)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kōhērt (L423p Stokkem),
kōwē̜rt (L423p Stokkem),
kōɛ̄rt (L423p Stokkem)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
māx (L423p Stokkem)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
bed:
bęt (L423p Stokkem),
verhoog:
vǝrūx (L423p Stokkem)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
20968 |
koek |
koek:
kook (L423p Stokkem)
|
koek
III-2-3
|
19407 |
koekenpan |
bakpan:
bakpan (L423p Stokkem),
koekenpan:
kōkəpan (L423p Stokkem)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|