18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (L423p Stokkem)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvəs (L423p Stokkem)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
wegen van zakken fruit en eigenlijk ongeveer alles
baskyl (L423p Stokkem)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaardvijl:
bastǝrt˲vęjl (L423p Stokkem)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L423p Stokkem)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L423p Stokkem),
kooi:
kūəi̯ (L423p Stokkem)
|
bed [RND]
III-2-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
də: woərə drɛi minsə dɛi də biɛdəlɛ:r gəziɛn auwə (L423p Stokkem)
|
Er waren drie mensen die de bedelaar hadden gezien [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
schooien:
su:jə (L423p Stokkem)
|
kent ge het woord schooien ? (uitspraak + betekenis) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
24085 |
bedelmonnik |
bedelbroeder:
bedelbroeder (L423p Stokkem),
bedelpater:
bedepater (L423p Stokkem)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24087 |
bedelpater |
bedelbroeder:
bedelbroeder (L423p Stokkem),
bedelpater:
bedelpater (L423p Stokkem)
|
Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|