18413 |
rand van een hoed |
luif:
løͅujf (L423p Stokkem)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gaarstig (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
xə:stəx (L423p Stokkem),
sterk:
(boter)
sterk (L423p Stokkem)
|
garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L423p Stokkem)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
raspel:
raspəl (L423p Stokkem)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L423p Stokkem)
|
rat [Willems (1885)]
III-4-2
|
22831 |
ratel |
ratel:
ratel (L423p Stokkem)
|
Ratel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klippeklap:
klippeklap (L423p Stokkem)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw vleĭs (L423p Stokkem),
rauw vlijs (L423p Stokkem)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
ravotten:
ravotte (L423p Stokkem)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
31205 |
rawlplugbeitel |
rawlplug:
rawplux (L423p Stokkem)
|
Ronde beitel waarmee het gaatje voor een rawlplug wordt gemaakt. Zie ook afb. 4. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje van hennep en jute en worden gebruikt bij het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit een harde steensoort zijn opgetrokken. [N 64, 71; N 53, 43b]
II-11
|