25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knoeje
knujə (L423p Stokkem)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31039 |
aankloppen |
inslaan:
enslǭn (L423p Stokkem),
kloppen:
klǫpǝ (L423p Stokkem)
|
Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118]
II-12
|
22794 |
aanlopen |
een aanloop nemen:
ənən a.nløyp nømə (L423p Stokkem),
lopen:
lōpə (L423p Stokkem)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
34182 |
aanmelken |
aantrekken:
āntrękǝ (L423p Stokkem)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
32502 |
aanpunten van rechtopstaande wissen |
schalm maken:
šalǝm mākǝ (L423p Stokkem),
scherp maken:
šɛrǝp mākǝ (L423p Stokkem)
|
Met een mandenmakersmes het uiteinde van de wis aanpunten. Op deze wijze kan de wis gemakkelijker in de bodem gestoken worden. [N 40, 43]
II-12
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
gaaje (L423p Stokkem)
|
bevallen; aanstaan
III-1-4
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
aanstoet (L423p Stokkem),
ergernis:
ergernis (L423p Stokkem)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23015 |
aantikken bij het krijgertje spelen |
tetsen:
tetsje (L423p Stokkem)
|
Tikken (spelend slaan).
III-3-2
|
22783 |
aap |
aap:
aap (L423p Stokkem)
|
Aap. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32992 |
aar |
aar:
ǭi̯ǝr (L423p Stokkem),
ǭr (L423p Stokkem)
|
Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15]
I-4
|