32491 |
wissenschaaf |
schaafblok:
šāf˱blok (L423p Stokkem),
schenenblok:
šē̜nǝblǫk (L423p Stokkem)
|
Schaaf waardoor of waarlangs de gespleten wissen getrokken worden om ze plat te maken. [N 40, 87]
II-12
|
32474 |
wissenschoof |
bussel:
bø̜̄sǝl (L423p Stokkem),
bø̜sǝl (L423p Stokkem)
|
Een tot een bundel gebonden hoeveelheid wissen. [N 40, 10]
II-12
|
32487 |
wissenschors |
schil:
šę ̝l (L423p Stokkem),
šęl (L423p Stokkem)
|
De schil die van de wissen verwijderd wordt. [N 40, 32]
II-12
|
32462 |
wistop |
het fijn:
ǝt fę ̝jn (L423p Stokkem),
top:
top (L423p Stokkem
[(meervoud: tøp)]
)
|
De bovenkant van een wis. [N 40, 29]
II-12
|
32463 |
wisvoet |
het dik:
ǝt˱ dek (L423p Stokkem),
voet:
vowt (L423p Stokkem),
vōǝt (L423p Stokkem)
|
De onderkant van een wis. [N 40, 28]
II-12
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
star (L423p Stokkem)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L423p Stokkem)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
32541 |
wit werk |
wit werk:
wet wɛrǝk (L423p Stokkem)
|
Vlechtwerk dat van witte wissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛwitte wissenɛ.' [N 40, 22]
II-12
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witten donderdig (L423p Stokkem)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24864 |
witte dovenetel |
witte netel:
wetǝ nitǝl (L423p Stokkem),
witte nietel (L423p Stokkem)
|
dovenetel [ZND 01 (1922)] || Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.]
I-5, III-4-3
|