e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodje pistolet: #NAME?  peͅstəlē (Stokkem), sandwich: #NAME?  santweͅš (Stokkem) Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3
broodmes broodmes: brūtmɛ(t)s (Stokkem), brūtmɛts (Stokkem) mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)] III-2-1
broodoven oven: ōvǝ (Stokkem), ōvǝn (Stokkem) De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.] II-1
brouwen brouwen: brǫwǝ (Stokkem) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: brø̝̞̞jǝr (Stokkem) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brøk (Stokkem) brug [RND] III-3-1
bruid bruid: broeëd (Stokkem), broeët (Stokkem) bruid || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidegom bruidegom: broedegom (Stokkem) de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: bruudszje (Stokkem), engeltje: ingelke (Stokkem) Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)] III-3-3
bruidsjapon bruidskleed: broeëdskleid (Stokkem) de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)] III-2-2