33055 |
pikbinder |
bindmachine:
bęn[machine] (P056p Stokrooie),
pikbinder:
pek˱bę.nǝr (P056p Stokrooie)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30050 |
piketten |
paaltjes:
pēlkǝs (P056p Stokrooie)
|
De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b]
II-9
|
29954 |
pikhouweel |
pioche:
pijos (P056p Stokrooie)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
24225 |
pimpelmees |
keeskeitje:
vdBerg; omgesp.
kēi̯əskɛ̄tsjə (P056p Stokrooie)
|
pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26356 |
pin van de sluisdeur |
kop:
kǫp (P056p Stokrooie),
pin:
pen (P056p Stokrooie)
|
Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57]
II-3
|
26559 |
pin van het groot rad |
spon:
spǫn (P056p Stokrooie)
|
De op de velg van het groot rad bevestigde pinnen waarmee de molenaar het rad in beweging kan zetten. Zie ook afb. 87 en de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 208; Jan 191]
II-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pinkse (P056p Stokrooie),
sinksen:
sinxen (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
26554 |
pinnen |
bouten:
bōtǝ (P056p Stokrooie),
ijzeren spijen:
ęǝzǝrǝ spejǝ (P056p Stokrooie)
|
De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200]
II-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pikken (P056p Stokrooie)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kian (P056p Stokrooie)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|