20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigarepiepke (L318p Stramproy)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17752 |
sik |
sik:
siek (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy)
|
sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
zēgǝl (L318p Stramproy),
zēkǝl (L318p Stramproy),
sikkeltje:
zegǝlkǝ (L318p Stramproy),
zichel:
zēxǝl (L318p Stramproy)
|
Een krom mes waarmee men het buntgras snijdt. [N 40, 122] || Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5, II-6
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (L318p Stramproy)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (L318p Stramproy)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
mv -te
sjelot (L318p Stramproy)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (L318p Stramproy)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwen (L318p Stramproy),
slaan:
bunt ɛn blaouw gəslāgə (L318p Stramproy),
sla dich om dien oèren (L318p Stramproy),
slaon (L318p Stramproy),
slaon dich ŏm dien oërə (L318p Stramproy),
slāōn (L318p Stramproy)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L318p Stramproy)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
slag:
slaach (L318p Stramproy)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|