e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sigarenpijpje sigarenpijpje: sigarepiepke (Stramproy) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sik sik: siek (Stramproy, ... ) sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] III-1-1
sikkel sikkel: zēgǝl (Stramproy), zēkǝl (Stramproy), sikkeltje: zegǝlkǝ (Stramproy), zichel: zēxǝl (Stramproy) Een krom mes waarmee men het buntgras snijdt. [N 40, 122] || Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5, II-6
singel singel: seŋǝl (Stramproy) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
singel voor de paardedeken singel: seŋǝl (Stramproy) Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92] I-10
sjalot sjalot: mv -te  sjelot (Stramproy) [DC 13 (1945)] I-7
sjees sjees: šēs (Stramproy) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13
slaan houwen: houwen (Stramproy), slaan: bunt ɛn blaouw gəslāgə (Stramproy), sla dich om dien oèren (Stramproy), slaon (Stramproy), slaon dich ŏm dien oërə (Stramproy), slāōn (Stramproy) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slachten slachten: slaxtǝ (Stramproy) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag slag: slaach (Stramproy) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] III-1-2