| 20335 |
broer |
broer:
breur (L318p Stramproy),
broor (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy,
L318p Stramproy,
L318p Stramproy)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
| 20160 |
broers en zusters (coll. niet gebruiken |
kinder:
kinjer (L318p Stramproy)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05]
III-2-2
|
| 33900 |
brokkelhoef |
droge voeten:
drø̄x vø̄t (L318p Stramproy),
weke voeten:
węi̯kǝ vø̄t (L318p Stramproy)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
| 22586 |
bromtol |
bromtol:
bromtol (L318p Stramproy),
dop:
dob (L318p Stramproy)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
| 34342 |
bronstig |
breustig:
brø̜stex (L318p Stramproy)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 20769 |
brood |
brood:
broeëd (L318p Stramproy),
broët (L318p Stramproy),
brōēt (L318p Stramproy),
brôêt (L318p Stramproy)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND]
III-2-3
|
| 19531 |
broodmes |
broodmes:
broëdmes (L318p Stramproy)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 25658 |
brouwer |
brouwer:
brǭwǝr (L318p Stramproy)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
| 25710 |
brouwersknecht |
knecht:
knęxt (L318p Stramproy)
|
De persoon die de brouwmeester assisteert bij de voornaamste werkzaamheden in het brouwhuis zoals beslaan, aftrekken en klaren, koken en wort koelen. Alleen in L 325 houdt de brouwersknecht zich uitsluitend bezig met het aftrekken en klaren, terwijl in P 120 de helper alleen assisteert bij de drie eerstgenoemde werkzaamheden. Volgens de invuller uit L 250 is de taak van de hulpbrouwer, naast de bovengenoemde werkzaamheden, het schoonmaken en pletten van het brouwgraan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''brouwer''. [N 35, 58a; N 35, 58b; N 35, 58c; N 38, 58d; monogr.]
II-2
|
| 25672 |
brouwgraan |
gerst:
gęrs (L318p Stramproy),
mout:
mout (L318p Stramproy)
|
Het graan dat in de mouterij tot mout verwerkt wordt. Gebruikte men vroeger verschillende graansoorten, de laatste tientallen jaren daarentegen verwerkt men vrijwel uitsluitend gerst als basisgrondstof, omdat deze graansoort zeer zetmeelrijk is, haar kiemvermogen sterk is en de versuikering snel en regelmatig geschiedt (Claessen, pag. 2.1). De invuller uit L 210 merkt op dat de gerst werd betrokken uit Tjsechoslowakije en Zuid-Polen en bovendien dat Hannamout de beste gerst was. Tegenwoordig gebruikt men zomergerst, omdat die minder eiwit bevat. De zegsman uit L 290 vermeldt dat de beste gerst uit Tsjechoslowakije kwam. Later werd de mout gebruiksklaar aangeleverd. In de oorlog gebruikte men bij gebrek aan grondstoffen ook ma√Øsmeel en havermeel met toevoeging van witte siroop (melasse). De respondent uit L 318 noemt als aanlevergebieden voor gerst Oostenrijk, Hongarije, Australië en de provincie Zeeland. Vraag N 35, 16 luidde: "Het graan dat in de brouwerij arriveerde om verwerkt te worden. "Doordat in de vraag het woord brouwerij in plaats van mouterij werd gebruikt en een aantal brouwerijen geen eigen mouterij bezat of in ieder geval de mout gebruiksklaar aangeleverd kreeg (L 290, 387), is het verklaarbaar dat enkele invullers op genoemde vraag het woordtype "mout" hebben geantwoord. [N 35, 16; monogr.]
II-2
|