| 25133 |
druppel |
drup:
drŏp (L318p Stramproy),
druppel:
drŏppel (L318p Stramproy)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
| 33731 |
dubbel sierhek |
poort:
port (L318p Stramproy)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
| 33963 |
dubbele lijn |
dobbel zeel:
dǫbǝl zęi̯l (L318p Stramproy)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
| 21965 |
duivenhok |
duivenkot:
duvǝkǫt (L318p Stramproy)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
| 22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
dūvǝkø̜rǝf (L318p Stramproy)
|
Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.]
II-12
|
| 18006 |
duizelig |
dol:
den waërste dū:l (L318p Stramproy),
duizelig:
dūū:zelig (L318p Stramproy),
dūzelig zeen (L318p Stramproy)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
| 18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeligheid:
duizeligheid (L318p Stramproy)
|
duizeligheid [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
| 24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hāzǝgɛrǝf (L318p Stramproy)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.]
I-5
|
| 19310 |
durven |
durven:
dörven (L318p Stramproy)
|
durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
| 17895 |
duwen |
duwen:
duwə (L318p Stramproy)
|
duwen [RND]
III-1-2
|