| 18046 |
haarenkelen |
(zich) strijken:
strīkǝ (L318p Stramproy),
haarenkelen:
hāreŋkǝlǝ (L318p Stramproy)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8]
I-9
|
| 33801 |
haarkrans |
haarband:
hǭrbantj (L318p Stramproy)
|
Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16]
I-9
|
| 20782 |
haas |
haas:
haas (L318p Stramproy)
|
haas [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
| 24319 |
hagedis |
ekvis:
eekvis (L318p Stramproy)
|
hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
| 25143 |
hagelbui |
hagelbijs:
hagelbīēs (L318p Stramproy)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
| 25144 |
hagelen |
hagelen:
haachelen (L318p Stramproy)
|
hagelen [DC 53A (1978)]
III-4-4
|
| 27379 |
hak |
hak:
hak (L318p Stramproy)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
| 18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L318p Stramproy)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
| 32468 |
hak- en wiedgereedschap |
schoffel:
šofǝl (L318p Stramproy)
|
In dit lemma zijn de verschillende werktuigen bijeengeplaatst, die gebruikt worden om de ruimte rondom de wissenstruiken onkruidvrij te houden. [N 40, 7]
II-12
|
| 19692 |
hakmes |
heep:
hie͂p (L318p Stramproy)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|