24329 |
houtworm |
worm:
worm (L318p Stramproy)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
17565 |
huid |
huid:
hôêt (L318p Stramproy),
vel:
vel (L318p Stramproy)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (L318p Stramproy)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkęr (L318p Stramproy)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
vervelend huilen
beuken (L318p Stramproy),
grijnen:
bij pijn/verdriet
grienen (L318p Stramproy),
huilen:
minder oud woord; ook voor ouderen
huulen (L318p Stramproy)
|
huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4
|
33642 |
huisakker |
huisveld:
hūsvɛljtj (L318p Stramproy)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24172 |
huismus, mus |
dakmus:
daakmös (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy),
huismus:
hoesmös (L318p Stramproy),
mus:
mv
mùsse (L318p Stramproy),
musje:
dim. mv.
mùskes (L318p Stramproy)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleech (L318p Stramproy),
vlege (mv.) (L318p Stramproy)
|
vlieg || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalf:
zwèlf (L318p Stramproy)
|
huiszwaluw
III-4-1
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L318p Stramproy),
iēs (L318p Stramproy)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|