19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L318p Stramproy),
schuren:
šōrə (L318p Stramproy)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21944 |
koppel |
koppel:
kǫpǝl (L318p Stramproy)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlstaŋ (L318p Stramproy)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
steendig, steentig:
stɛnjex (L318p Stramproy)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]
I-9
|
34220 |
koptouw |
kopzeel:
kǫpzɛi̯l (L318p Stramproy)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
kordeel:
kǝrdēl (L318p Stramproy)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
blauwbloem:
blau̯blōm (L318p Stramproy),
-
blauw bloom (L318p Stramproy),
korenbloem:
kōrǝblōm (L318p Stramproy),
-
korebloom (L318p Stramproy),
reugel:
rø̄gǝl (L318p Stramproy),
rø̄l (L318p Stramproy),
afgekort wel eens reul
reugel (L318p Stramproy),
reugel, afgekort wel eens reul
reul (L318p Stramproy)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (L318p Stramproy)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
20617 |
korst |
korst:
kostj (L318p Stramproy)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
korte onderboks voor mannen:
korte ongerboks veur manne (L318p Stramproy)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|