20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hunger höbbe (L432p Susteren),
trek hebben:
trêk höbbe (L432p Susteren)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hungerich (L432p Susteren)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L432p Susteren)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
25315 |
hont, maat van 196 vierkante meter of 14 roeden |
vrecht:
en vreg land (L432p Susteren)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 196 vierkante meter, dat is 14 roeden (zie vraag 111) [hont] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
kòp (L432p Susteren),
köp (L432p Susteren)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
knikker:
knikker (L432p Susteren),
knots:
knötsch (L432p Susteren)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plak (L432p Susteren),
plaggetje:
plekske (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køͅsə (L432p Susteren)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
en loes (L432p Susteren),
luus (L432p Susteren),
m.v.
luus (L432p Susteren)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
hø̜tšǝl (L432p Susteren)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|