e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huwelijk huwelijk: hŭŭwəlik (Susteren), trouw, de -: trouw (Susteren), trouwdag: trouwdaag (Susteren) de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || huwelijk [SGV (1914)] III-2-2
hypotheek hypotheek: hĭĕpəteek (Susteren) de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)] III-3-1
identiteitskaart identiteitsbewijs: identiteitsbewies (Susteren), persoonsbewijs: pərsôênsbəwīēs (Susteren) de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)] III-3-1
iemand graag mogen goed kunnen lijden: goot kónne lieje (Susteren), lijden: līējə (Susteren) iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)] III-3-1
iemand hinderen hinderen: hinjere (Susteren), hinjərə (Susteren), verhinderen: vərhinjərə (Susteren) iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand iets op het hart drukken de wacht aanzeggen: de wach aanzékke (Susteren), də wàch àànzéggə (Susteren) iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand iets verwijten manen: mane (Susteren), verwijten: vərwīētə (Susteren) iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand kwaad maken giftig maken: giftich mààkə (Susteren), treiteren: treitere (Susteren) iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand prijzen bestuiten: besjtuute (Susteren, ... ), prijzen: prīēzə (Susteren) iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand weerstaan pal houden: paol hawtə (Susteren), zijn mannetje staan: zie menke sjtaon (Susteren) het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)] III-1-4