32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (L432p Susteren)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kersjet (L432p Susteren)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
stoppels:
sjtóppələ (L432p Susteren)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18330 |
kort schortlint |
snoer:
sjneur (L432p Susteren)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L432p Susteren),
dämpig (L432p Susteren)
|
dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte bóks (L432p Susteren)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
halve stevel:
[Opg. is mv.]
half sjteevele (L432p Susteren)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
hemd:
humme (L432p Susteren),
korte onderboks:
korte óngerbóks (L432p Susteren),
onderboks:
Onderboks (L432p Susteren),
ongerboks (L432p Susteren),
stoepje:
mijnwerkerstaal
stupke (L432p Susteren)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (L432p Susteren)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26108 |
korte spruit |
korte spruit:
korte spruit (L432p Susteren)
|
De kortste van de twee spruiten. Zie ook afb. 25 en 26 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52c; N O, 51b; A 42A, 107 add.; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|