e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kozijnanker kozijnanker: [kozijn]aŋkǝr (Susteren) L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.] II-9
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pellerien (Susteren) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kraaien: krɛi̯ǝ (Susteren) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knoers/knors: knoers (Susteren), knōōrs (Susteren) kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraaltjes kraaltjes: krelkəs (Susteren) kraaltjes [RND] III-3-2
kraan van de metalen gierton zeikspreider: [zeik]špręi̯ǝr (Susteren) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
krabben dabben: dabbe (Susteren), kratsen: kratse (Susteren, ... ), schrabben: šrabǝ (Susteren) krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.] II-1, III-1-2
krabber toot: tut (Susteren) Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.] II-1
krakende schoen kraakschoen: kraaksjoon (Susteren) schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
kram klam: klam (Susteren), (mv)  klamǝ (Susteren) Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g] I-13