e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mortelschop schoep: šōp (Susteren) Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.] II-9
mossel mossel: mosjel (Susteren, ... ), mósjel (Susteren) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mŏsterd (Susteren) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot mot: mŏt (Susteren) mot [SGV (1914)] III-4-2
motor moter: mo.tor (Susteren), moter (Susteren) een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)] || motor [RND] III-3-1
motorfiets stoomfiets: štô.umfits (Susteren) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen buitje: būūjkə (Susteren), fijne regen: fine régne (Susteren), motregen: motrèègne (Susteren), motrégne (Susteren), muggenpis: mökepis (Susteren) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen sprenkelen: sjprénkələ (Susteren), zeveren: zeiveren (Susteren), zouwelen: ⁄t zawwelt (Susteren) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mout (Susteren) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: moew (Susteren) mouw [SGV (1914)] III-1-3