e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onnozel nozel: nūūwzəl (Susteren), sloom: sjloom (Susteren) zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] || zonder kennis van de wereld, gemakkelijk te bedriegen [onnozel, dwalm] [N 85 (1981)] III-1-4
onnozel persoon dutseltje: dutzelke (Susteren), lomperik: lómperik (Susteren), nul: nul (Susteren), slons: sjlóns (Susteren), stumper: sjtumper (Susteren), sjtumpər (Susteren), uilskuiken: uleskuuke (Susteren), ūūlskuuke (Susteren), ūūlskūūkə (Susteren) een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: onūəzəl keͅŋər (Susteren), önnôêwzelky(3)̄njar (Susteren) De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2
onpaar omp: omp (Susteren) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onregelmatig dorsen een koe(tje) en een kalfje (dorsen): ǝn ku ęn ǝn kēfkǝ (Susteren) Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a] I-4
onrijp groen: WBD/WLD  greun (Susteren), onrijp: onriep fruit ête (Susteren) fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] III-2-3
onrijp, onvolgroeid groen: WBD/WLD  greun (Susteren), noodrijp: WBD/WLD a-achtige naklank  nôêtrīēp (Susteren), onrijp: onriep (Susteren) Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7
onrustig onrustig: ónröstig (Susteren, ... ) een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] || geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
onrustig persoon roerwarmoes: reurwàmməs (Susteren) een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] III-1-4
onschuldig onnozel: onneuzel (Susteren), onschuldig: ónsjöljich (Susteren) zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)] III-1-4