e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vader vader: vāāder (Susteren) vader [SGV (1914)] III-2-2
vagebond landloper: lànjtlòwpər (Susteren), tippel-kunde (<du.): tippelkónde (Susteren), zwerver: zjwèrvər (Susteren) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
vagevuur vagevuur: vagevūŭr (Susteren) vagevuur [SGV (1914)] III-3-3
valgordijn, rolgordijn store (fr.): sjtöre (Susteren) valgordijn [SGV (1914)] III-2-1
vallen vallen: valle (Susteren) vallen [SGV (1914)] III-1-2
vallende tand terugvallende tand: trø̜k˲valǝndǝ tanjt (Susteren) k˲valǝndǝ tsa [N 31, 28a; monogr.] II-9
vals vals: valsj (Susteren) valsch [SGV (1914)] III-1-4
vals spel foetelen: fūtələ (Susteren) Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)] III-3-2
vals spelen foetelen: foetele (Susteren), fūtələ (Susteren) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
valsspeler foetelaar: fūtəlīər (Susteren) Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2