27813 |
boormachine |
boormachine:
bǭrmǝšin (L432p Susteren)
|
In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122]
II-11
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwaot (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
kwoad (L432p Susteren)
|
01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
bôêt (L432p Susteren),
schuit(je):
sjuut (L432p Susteren)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
taijer (L432p Susteren)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
21302 |
borg |
borg:
börg (L432p Susteren)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
21879 |
borgen |
opschrijven:
òpsjrīēvə (L432p Susteren),
poffen:
póffə (L432p Susteren)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
dröpke (L432p Susteren),
dröpkə (L432p Susteren),
schnaps-je:
sjnepske (L432p Susteren)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrele (L432p Susteren),
bórrələ (L432p Susteren),
drijven:
drieve (L432p Susteren),
opborrelen:
òpbórrələ (L432p Susteren)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
schnapsglaasje:
sjnapsglêske (L432p Susteren)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
borst (L432p Susteren)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31]
II-3
|