id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20223 | buurman | nabuur: naober (Susteren), naobər (Susteren), noaber (Susteren) | buurman [SGV (1914)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1 |
20241 | buurt | buurt: buurt (Susteren), būūrt (Susteren), nabuur: noaber (Susteren) | buurt (in de ~) [SGV (1914)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] III-3-1 |
22411 | caleidoscoop | kijkdoos: kīkdūəs (Susteren) | Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
21144 | calèche | calche (fr.): kalèsj (Susteren) | een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24604 | canadapopulier | canada: ideosyncr. ine kannedaal (Susteren), WBD/WLD kànədà (Susteren) | De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)] III-4-3 |
18557 | capuchon | capuchon (fr.): capechon (Susteren) | capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] III-1-3 |
22423 | carambole | carambole (fr.): karəmbōl (Susteren) | Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
18067 | cariës | wolf: wòlf (Susteren) | Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)] III-1-2 |
22439 | carnavalsoptocht | optocht: eͅptēͅx (Susteren) | De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22678 | castagnetten | kleppers: klepper (Susteren), kleͅpərs (Susteren) | De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)] III-3-2 |