20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (L432p Susteren),
zōēplap (L432p Susteren)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
boven theewater:
boave teiwater (L432p Susteren),
een stuk in zijn kont:
hèt e schtök in z’n kuntj (L432p Susteren),
een stuk in zijn kraag:
hèt e schtök in z’ne kroog (L432p Susteren),
zat:
zaat (L432p Susteren),
zoat (L432p Susteren)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
hem om hebben:
m um hobbe (L432p Susteren),
ɛm óm höbbe (L432p Susteren),
zat zijn:
he is zoot (L432p Susteren)
|
dronken [N 10 (1961)] || dronken zijn
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog blijven:
drèùəch blīēvə (L432p Susteren),
het blijft droog:
⁄t blif droëg (L432p Susteren),
het blijft over:
⁄t wér blif euver (L432p Susteren),
t blijft over]:
⁄t hilt euver (L432p Susteren)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drôêch (L432p Susteren)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) štøi̯t drɛu̯x (L432p Susteren)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25479 |
droogzolder |
meelzolder:
mē̜lzø̜ldǝr (L432p Susteren)
|
De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c]
II-1
|
20554 |
drop |
klits:
klitsj (L432p Susteren),
zoethoutschuim:
zeuthoutsjoem (L432p Susteren)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klitswater:
klitswààtər (L432p Susteren),
zijpnat:
siepnaat (L432p Susteren)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerig (weer):
miezerig wéér (L432p Susteren),
nat (weer):
ene naate zomer (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
naat (L432p Susteren),
naat wér (L432p Susteren),
ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
nāt (L432p Susteren),
regenachtig (weer):
régenechtig (L432p Susteren),
réégənèchtich (L432p Susteren),
schoon weer:
JK: correct overgenomen
sjōē wéér (L432p Susteren),
schuiverig (weer):
sjōēvərich (L432p Susteren),
vies (weer):
vies wér (L432p Susteren),
vochtig (weer):
vóchtig (L432p Susteren),
waterkoud (weer):
waterkawd (L432p Susteren),
wááterkàwt (L432p Susteren),
zouwelig (weer):
zawelechtig wêr (L432p Susteren)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|