e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

Gevonden: 4880
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronkaard zuiplap: zoeplap (Susteren), zōēplap (Susteren) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken boven theewater: boave teiwater (Susteren), een stuk in zijn kont: hèt e schtök in z’n kuntj (Susteren), een stuk in zijn kraag: hèt e schtök in z’ne kroog (Susteren), zat: zaat (Susteren), zoat (Susteren) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn hem om hebben: m um hobbe (Susteren), ɛm óm höbbe (Susteren), zat zijn: he is zoot (Susteren) dronken [N 10 (1961)] || dronken zijn III-2-3
droog blijven droog blijven: drèùəch blīēvə (Susteren), het blijft droog: ⁄t blif droëg (Susteren), het blijft over: ⁄t wér blif euver (Susteren), t blijft over]: ⁄t hilt euver (Susteren) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: drôêch (Susteren) droog [RND] III-4-4
droogstaan droogstaan: (de koe) štøi̯t drɛu̯x (Susteren) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
droogzolder meelzolder: mē̜lzø̜ldǝr (Susteren) De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c] II-1
drop klits: klitsj (Susteren), zoethoutschuim: zeuthoutsjoem (Susteren) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater klitswater: klitswààtər (Susteren), zijpnat: siepnaat (Susteren) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer miezerig (weer): miezerig wéér (Susteren), nat (weer): ene naate zomer (Susteren, ... ), naat (Susteren), naat wér (Susteren), ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.  nāt (Susteren), regenachtig (weer): régenechtig (Susteren), réégənèchtich (Susteren), schoon weer: JK: correct overgenomen  sjōē wéér (Susteren), schuiverig (weer): sjōēvərich (Susteren), vies (weer): vies wér (Susteren), vochtig (weer): vóchtig (Susteren), waterkoud (weer): waterkawd (Susteren), wááterkàwt (Susteren), zouwelig (weer): zawelechtig wêr (Susteren) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4