| 32741 |
achterste keerstrook |
bovenste voorhoofd:
bøę̄vǝstǝ [voorhoofd] (L331p Swalmen)
|
De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5]
I-1
|
| 19445 |
achteruit |
plaats:
plaats (L331p Swalmen),
terug-u(j):
trȳk˱ ȳ (L331p Swalmen)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
| 17951 |
achteruitgaan |
terugtrekken:
trūūktrééke (L331p Swalmen)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (L331p Swalmen),
slaan:
šlǭn (L331p Swalmen)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
| 34615 |
achtervork van de wagen |
koppelbalken:
kǫpǝlbɛlǝk (L331p Swalmen)
|
Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken aan de achterzijde van de langwagen, die aan de ene kant tegen de langboom bevestigd zijn en aan de andere kant door openingen tussen het asblok en het achterste rongblok steken. Deze balken dienen ter versteviging van de langboom en maken deel uit van het achterstel van de langwagen. [N 17, 44i; N G, 70d; JG 1b]
I-13
|
| 34584 |
achterwand |
achterplank:
achterplank (L331p Swalmen),
achterschutbred:
axtǝršø̜t˱bręi̯t (L331p Swalmen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
| 17650 |
achterwerk |
bats:
batse (L331p Swalmen),
vot:
vót (L331p Swalmen)
|
[N 10c (1995)]deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (L331p Swalmen),
agterraat (L331p Swalmen)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24438 |
adder |
adder:
adder (L331p Swalmen),
WLD
adder (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 24774 |
adelaarsvaren |
koningsvaren:
WLD
keuningsvâaren (L331p Swalmen),
varen:
vare (L331p Swalmen)
|
Adelaarsvaren, (pteridium aquilinum). Grote, forse varenplant met een dikke, zwarte, diep in de grond kruipende wortelstok, waarin van afstand tot afstand sterk samengestelde veren rijzen, die op gunstige groeiplaatsen wel meer dan 2 m hoog kunnen worden. [N 92 (1982)]
III-4-3
|