e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
homp brood homp: hômp (Swalmen), hôomp (Swalmen) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
hond hond: hondj (Swalmen) hond [SGV (1914)] III-2-1
hondsdolheid razend zijn: (de koe is) rǭzǝnt (Swalmen), razende hond: rǭzǝndǝ honjtj (Swalmen) Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25] I-11
hondsdraf heggenkruipertjes: hegGekruuperker (Swalmen) Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)] III-4-3
honger hebben schrok hebben: sjrak höbbe (Swalmen) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] III-2-3
honing honing: hōneŋ (Swalmen) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingdrank honingsnat: hōneŋsnāt (Swalmen) Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
hoofd hoofd: hutje (Swalmen), höt (Swalmen), kop: kop (Swalmen, ... ), kup (Swalmen) [N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)] III-1-1
hoofd (spotnamen) duiles: duiles (Swalmen) [N 10 (1961)] III-1-1
hoofdaltaar hoofdaltaar: hoofaltaor (Swalmen) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3