20159 |
jongen |
jong:
jong (L331p Swalmen)
|
jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jông (L331p Swalmen),
vrijer:
vriejer (L331p Swalmen)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
jong:
jông (L331p Swalmen),
vrijer:
vriejer (L331p Swalmen)
|
verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloes (L331p Swalmen)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
werkknecht:
wɛrǝk[knecht] (L331p Swalmen)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21335 |
jood |
jood:
(oe kort houden).
joed (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
judas (L331p Swalmen)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
judaspenning (L331p Swalmen),
WLD
Judaspenning (L331p Swalmen)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20075 |
juffertje-in-het-groen |
juffertje in het groen:
juffertje in het groen (L331p Swalmen)
|
Juffertje in ¯t groen (nigella damascena). De hemelsblauwe bloemen zijn elk omgeven door een omhulsel van zeer fijn verdeelde bladeren; de kokervruchten zijn tot aan de top aaneen gegroeid (bij de wilde nigelle maar tot de helft) (spinnekop, kobbe, juffer [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
juffer (L331p Swalmen),
juffertje:
jufferke (L331p Swalmen)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|