24294 |
restant insecten |
vlooiensteek:
vloosjteek (L331p Swalmen)
|
drek van een vlo [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24302 |
restant vissen |
forel:
forel (L331p Swalmen),
fuik:
foek (L331p Swalmen),
net:
nit (L331p Swalmen),
snoek:
schnook (L331p Swalmen),
snoek (mv.):
schneuk (L331p Swalmen)
|
forel [N102 (1998)] || fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
duikertje:
geoorde fuut (30 kleiner en zeldzamer dan fuut [121]; gele oorpluimpjes; zomervogel; broedt hier en daar in vennen; roep [wuuiet]
dūūkerke (L331p Swalmen),
guuts:
guuts (L331p Swalmen),
gûûts (L331p Swalmen),
lepeleend:
slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek
lèpelènj (L331p Swalmen),
léépeléénj (L331p Swalmen),
mus:
mèùs (L331p Swalmen),
pijlstaart:
pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek
pielsjtert (L331p Swalmen),
pīē.lsjtert (L331p Swalmen),
trooneend:
soort eend
tróónéénj (L331p Swalmen),
vliegen:
vleegə (L331p Swalmen),
wilde eend:
kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook
wilj ènj (L331p Swalmen),
pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek
wilj ènj (L331p Swalmen),
smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter
wilj ènj (L331p Swalmen),
tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters
wilj ènj (L331p Swalmen),
toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet
wilj ènj (L331p Swalmen)
|
geoorde fuut [N 09 (1961)] || kuifeend [N 09 (1961)] || mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || pijlstaart [N 09 (1961)] || slobeend [N 09 (1961)] || smient [N 09 (1961)] || tafeleend [N 09 (1961)] || toppereend [N 09 (1961)] || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || zaagbek
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L331p Swalmen),
des (L331p Swalmen),
wild:
wild (L331p Swalmen)
|
das [SGV (1914)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retraete (L331p Swalmen)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retraitehoes (L331p Swalmen)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
gicht:
gich (L331p Swalmen),
reumatiek:
rêûmmetiek (L331p Swalmen)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25438 |
reuzel |
veer:
vē̜r (L331p Swalmen)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
20633 |
reuzel, bladvet |
veer:
vaer (L331p Swalmen)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
rub (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|