| 24287 |
zwarte mees |
bijenvreter:
bieëvrèter (L331p Swalmen)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24865 |
zwarte nachtschade |
nachtegaal:
nachtegaal (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
WLD
nagtegaal (L331p Swalmen),
nachtschade:
naxtšāi̯ (L331p Swalmen)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] || Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van k [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
| 24740 |
zwarte populier |
canadas:
canadase (L331p Swalmen),
zwarte canadasse:
WLD
zwarte-kandáálse (L331p Swalmen)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
roodsjtert, roodsjtertje (L331p Swalmen),
roodsjtertje (L331p Swalmen),
vliegenvanger:
vleegevènger (L331p Swalmen)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zjwa.rte sjpech (L331p Swalmen),
zjwarte sjpech (L331p Swalmen)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 33890 |
zwarte staar |
scheeloog:
šē̜lu̯x (L331p Swalmen),
staar:
štār (L331p Swalmen)
|
Deze vorm van staar, waarbij het netvlies en de oogzenuw verlamd zijn, openbaart zich door blindheid en onbeweeglijkheid van de pupil bij verschillend licht. Het oog behoudt wel zijn natuurlijke kleur, vorm en glans, zodat een leek de kwaal gewoonlijk niet of eerst laat vaststelt, maar de kenner ontdekt haar aan de strakke uitdrukking van het paard met "staande ogen" en de onbeweeglijkheid van de pupil. [A 48A, 39b; N 52, 26]
I-9
|
| 24290 |
zwarte stern |
visdiefje:
vèsdeefke (L331p Swalmen),
vésdeefke (L331p Swalmen)
|
zwarte stern || zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zjwartepiette (L331p Swalmen),
zwartepieten (L331p Swalmen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] || Zwartepieten (een bep. kaartspel spelen).
III-3-2
|
| 23021 |
zwartepieten (kaartspel) add. |
zwarte piet:
zjwartepiet (L331p Swalmen)
|
Zwartepiet: de schoppenboer bij het zwartepieten.
III-3-2
|
| 24291 |
zwartkop |
grasmus:
graasmös (L331p Swalmen),
zwartkop:
zjwartkop (L331p Swalmen),
zwartkopje:
zwartkop, -köpke (L331p Swalmen)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|