e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sweikhuizen

Overzicht

Gevonden: 499

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fris weer koud: kawt (Sweikhuizen) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gáár (Sweikhuizen) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
garde roe: roe (Sweikhuizen) een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] III-2-2
gat in een kledingstuk lok: loak (Sweikhuizen) gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)] III-1-3
gebrekkig spreken stamelen: sjtaamələ (Sweikhuizen) gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] III-3-1
geit geit: gęi̯t (Sweikhuizen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
gekneusd geknutst: WLD  gəknötsjt (Sweikhuizen) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
gelezen mis stille mis: sjtil mès (Sweikhuizen) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
geluid van naderend onweer roebelen: rŏĕbələ (Sweikhuizen) eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geslacht familie: fəmĭĕljə (Sweikhuizen) de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2