18227 |
in lompen gekleed |
schabbig:
sjebbig (Q032b Sweikhuizen)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20383 |
in ondertrouw gaan |
ondertrouw:
ongərtrouw (Q032b Sweikhuizen)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaande echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
26785 |
inkuilen |
in de grond duwen:
en dǝ grǫntj dyi̯ǝ (Q032b Sweikhuizen)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
23514 |
jaargetijde |
jaardienst:
joardeens (Q032b Sweikhuizen)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20548 |
jam |
gelei:
sjlij (Q032b Sweikhuizen)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21280 |
joelen |
stechelen:
sjtechələ (Q032b Sweikhuizen)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
WLD
joonk (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20314 |
jonge vrouw |
jonge vrouw:
jóng vrouw (Q032b Sweikhuizen)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vriejər (Q032b Sweikhuizen)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (Q032b Sweikhuizen)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|