21361 |
raaskallen |
brazelen:
braazələ (Q032b Sweikhuizen)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
ruffələ (Q032b Sweikhuizen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24626 |
rank |
strang:
WLD
sjtrànk (Q032b Sweikhuizen)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20515 |
ranzig |
gats:
gàts (Q032b Sweikhuizen)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19839 |
raspen |
schaven:
sjáávə (Q032b Sweikhuizen, ...
Q032b Sweikhuizen)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw (Q032b Sweikhuizen)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23403 |
relikwie |
relikwien:
relikwie (Q032b Sweikhuizen)
|
De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23404 |
relikwiekastje |
schrijn:
sjrien (Q032b Sweikhuizen)
|
Het kastje waarin relikwieën bewaard worden, reliekschrijn. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20559 |
rest in het glas |
klats:
klàtsj (Q032b Sweikhuizen)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24230 |
restant vogels |
merelskooi:
meeldesjkouw (Q032b Sweikhuizen)
|
kooi vd merel
III-4-1
|