| 33097 |
nascharren, naoogsten |
scharren:
sxarǝ (L246a Swolgen)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
| 25012 |
nauw, eng |
eng:
èng (L246a Swolgen),
strak:
Toe strak: straks (pas geleden).
strak (L246a Swolgen)
|
nauw [SGV (1914)] || strak, nauwsluitend
III-4-4
|
| 17766 |
navel |
navel:
navel (L246a Swolgen)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
| 24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L246a Swolgen)
|
neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 17629 |
nek |
nek:
nàk (L246a Swolgen)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neeme (L246a Swolgen),
pakken:
pākke (L246a Swolgen)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 32853 |
nerf van de weide |
groes:
grūs (L246a Swolgen),
weizool:
węi̯zǭl (L246a Swolgen)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
| 24215 |
nest |
bocht:
ook: materiaal waaruit he nest is gebouwd
bōcht (L246a Swolgen),
nest:
nêste (L246a Swolgen),
m.
nêst (L246a Swolgen)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 34521 |
nestei |
nestei:
nēstęi̯ (L246a Swolgen)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
| 17608 |
neus |
neus:
naas (L246a Swolgen),
neus (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|