| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasteloavend (L246a Swolgen),
vastəloͅ.vənt (L246a Swolgen)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23332 |
vastendag |
vasteldag:
vasseldaag (L246a Swolgen)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23331 |
vastentijd |
vasten:
vaaste (L246a Swolgen)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L246a Swolgen),
vat:
vat (L246a Swolgen)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
| 21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L246a Swolgen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
| 34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L246a Swolgen),
vee:
viǝ (L246a Swolgen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20503 |
veel drinken |
achter de fles aanzitten:
axtər də flɛs anzetə (L246a Swolgen),
buizen:
bøͅi̯zə (L246a Swolgen),
jeppen:
jɛpə (L246a Swolgen),
lappen:
lapə (L246a Swolgen)
|
flink gaan drinken || veel drinken || veel drinken (alcohol)
III-2-3
|
| 26887 |
veenarbeider, turfsteker |
peelhaas:
piǝlhās (L246a Swolgen)
|
Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.]
II-4
|
| 26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
vęn (L246a Swolgen)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
| 21182 |
veerpont |
veer:
vêr (L246a Swolgen)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|