| 18186 |
zakdoek |
tasneusdoek:
tèsneuzik (L246a Swolgen)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 23226 |
zalig |
zalig:
zalig (L246a Swolgen)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zānt (L246a Swolgen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korentje:
ps. boven de ö moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken! (of omspellen: ›?).
körke (L246a Swolgen)
|
korreltje
III-4-4
|
| 24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
lijster [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 21403 |
zaniken, zeuren |
neulen:
nø͂ͅle (L246a Swolgen),
zaniken:
sanike (L246a Swolgen),
zanike (L246a Swolgen)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20164 |
zedelijk slecht meisje |
fluit:
fluit (L246a Swolgen),
vlemmentette:
vlemmetette (L246a Swolgen)
|
lichtzinnige vrouw || vrouw die zich ordinair kleed m.b.v. de zinnen te prikkelen
III-2-2
|
| 19560 |
zeef |
zift:
zift (L246a Swolgen),
zij:
zei̯ (L246a Swolgen)
|
zeef [SGV (1914)] || zeef voor vloeistoffen
III-2-1
|
| 19472 |
zeemlap |
zeem:
zie em (L246a Swolgen),
ziəm (L246a Swolgen)
|
zeem || zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19644 |
zeepsop |
sop:
sŏp (L246a Swolgen),
zeepsop:
zie epsop (L246a Swolgen)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|