e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swolgen

Overzicht

Gevonden: 2342
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoeien, morsen, bevuilen slabben: slabbe (Swolgen) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoest noest: noest (Swolgen) noest [SGV (1914)] III-1-4
knoop knoop: knoe ep (Swolgen), knuu ep (Swolgen), knuǝp (Swolgen) knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knorrepot brombeer: brómbèèr (Swolgen), grijnzer: cf. WNT V s.v. "grijzen II" in de betekenis van grimmende grommen, knorren  grezer (Swolgen), grompot: grómpot (Swolgen), knaaierd: knāōjerd (Swolgen), knoajerd (Swolgen), knaaipot: knāōjpot (Swolgen), knibbelaar: knibbeler (Swolgen), knorpot: knŏrpŏt (Swolgen), krikkelkont: krekelkōnt (Swolgen) brombeer, knorrepot || brompot || knorrepot [SGV (1914)] || kribbig iemand || kwaadaardige knorrepot || lichtgeraakt meisje III-1-4
knuppel, knots knuppel: knŭppel (Swolgen), knøpəl (Swolgen) knuppel [RND], [SGV (1914)] III-1-2
koe koe: ku (Swolgen), kuu̯ (Swolgen) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd maal: mǭl (Swolgen) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkōnt (Swolgen) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koeherder koeherd: kuwhart (Swolgen) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koekenhort, vlaaienhort hortje: hø̜rtjǝ (Swolgen), koekenhortje: kūkǝhø̜rtjǝ (Swolgen), vlaaihortje: flājhø̜rtjǝ (Swolgen) Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12