e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afplakken schuif: šūf (Tegelen) Het laatste blad van een volgezette kamer dichtplakken met een groot stuk papier in verband met de regeling van de luchtstroom. Volgens de invuller uit Q 83 werd het papier door de luchtstroming, de trek (d\n tręk), tegen de reten van de inzet getrokken. [N 98, 147; monogr.] II-8
afraffelen afraffelen: aafraffele (Tegelen) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afrasteringshout gelinthout: gǝlenthǫlt (Tegelen) In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.] I-8
afschamper schampschot: šampšø̄t (Tegelen) De kogel die niet helemaal in de kop door-dringt, of het schot dat niet lukt. [N 28, 8; monogr.] II-1
afschepschop afschup: ãfšø̜p (Tegelen) Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.] I-1
afschrijflat reilat: rējlat (Tegelen) Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.] II-12
afschrijfpunt priem: prim (Tegelen) Stalen stift met punt, soms met houten handvat, die wordt gebruikt om op het hout bewerkingslijnen af te schrijven. Zie ook afb. 98. [N 53, 183a] II-12
afschuinen afsnuiten: āfšnøtǝ (Tegelen) De kant van een stuk hout, bijvoorbeeld een plank, schuin afschaven. [N 53, 125a; monogr.] II-12
afslagplaats van zand en afval kip: kip (Tegelen), stort: štort (Tegelen) [monogr.] II-8
afslijpen poetsen: putsǝ (Tegelen) Het aanbaksel van de pot verwijderen. [N 49, 90] II-8