e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fritten fritten: fritǝ (Tegelen) Het glazuur op voorhand smelten om het daarna te malen voor gebruik. Het fritten werd in L 270 zelden zelf gedaan. [N 49, 55] II-8
fruit, ooft fruit: fruit (Tegelen) I-7
fruiten aanbraden: áanbraojə (Tegelen) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fruitworm appelworm: Veldeke (iets gewijzigd)  appelworm (Tegelen), worm: worm (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  worm (Tegelen), wormpje: Tegelen Wb.  wörmke (Tegelen) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuchsia bellenstruik: bel’le’sjtróek (Tegelen), -  bel’le’sjtróek (Tegelen), bellenstruikje: belle sjtrükske (Tegelen) fuchsia [DC 57 (1982)] III-2-1
fuik fuik: fóek (Tegelen) Fuik, korfvormig visnet. III-3-2
fundament fundament: føndamɛnt (Tegelen), fundering: føndēreŋ (Tegelen) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9
fundament van de schoorsteen voet: vōt (Tegelen) Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.] II-9
funderingssleuven uitsteken (de) fundering uitsmijten: dǝ føndēreŋ u.tšmītǝ (Tegelen), de fundering uitschachten: dǝ føndēreŋ u.tšaxtǝ (Tegelen) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
gaan gaan: gaon (Tegelen), B.v. dae geit de stroat aaf.  gaon (Tegelen), B.v. dae geit wie ne lüks; dae ging m tippele; gang mèt verstangk; veerveutig ging m dr tössenoet.  gaon (Tegelen), B.v. ich gaon effe weg.  gaon (Tegelen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2